Harold de Bree, site-specific installation and paintings & Carol Rama, works on paper
03.05.2008 — 24.05.2008
22.05.2008 Lynne van Rhijn voor Den Haag Centraal

Onbruikbare bunker verrijst in West
Het Haagse publiek heeft wellicht zonder het direct te beseffen al meermaals kennis gemaakt met het werk van Harold de Bree. Komt het beeld van een enorme onderzeeer in de vijver van het Gemeentemuseum u bekend voor? Een tijdelijke sauna op het Spuiplein? Of misschien een entree naar een niet bestaande ondergrondse ruimte, verrezen tijdens Den Haag Sculptuur 2007? Nieuw werk, wederom afgestemd op de ruimtelijke context, is nu te zien in West.

De Bree (Voorschoten, 1966) werd bekend met zijn reconstructies van militaire objecten, die hij met de hand maakt naar technische tekeningen en modellen. Daarbij mijdt hij ambitieuze projecten niet; het eerste wat hij vervaardigde in deze reeks was een straalvliegtuig, gemaakt naar een papieren schaalmodel dat hij vertaalde naar de oorspronkelijke, ware grootte.
Het feit dat De Bree vaak oud materieel als voorbeeld gebruikt komt voort uit functioneel oogpunt; oudere wapens en voertuigen zijn meestal beter na te maken door de eenvoudige vormen die ze hebben. De Bree is dan ook geen gebruikelijke wapenliefhebber, geen verzamelaar die warm loopt voor de nieuwste brute snufjes - het is slechts een beeldtaal, een vorm die hij gebruikt om iets te kunnen zeggen of teweeg te brengen bij het publiek. De ideale reactie van de toeschouwer, lijkt het, is een mengsel van begrip en onbegrip, van verwarring en verbazing, de ervaring dat iets zowel grappig als duister en bedreigend kan zijn. Het militaire materieel lijkt echt, en is daardoor wat verontrustend, maar blijkt bij nadere beschouwing handgemaakt en volstrekt onbruikbaar, alleen al door de relatief fragiele materialen.
In West bouwde De Bree een soortgelijke constructie, gebaseerd op een brug tegenover zijn atelier waarvanaf zand van schepen wordt geschept. Het puur functionele uiterlijk van de brug vermengde hij met dat van bunkers, die hem doen denken aan de tijd dat hij als kind stiekem over hekken klom om oude bunkers te verkennen. Het resultaat loopt dwars door de galerie naar de buitenplaats door en doet denken aan een waanzinnig overdreven fundament voor de bovenliggende verdieping, of aan een vreemd vormgegeven bunker zonder ingang - en dus zonder functie.
Dat De Bree in de galerie niet zo letterlijk iets nabouwde mogen we zien als een verschuiving in zijn werk naar een hogere mate van abstractie. Dat zien we ook terug in de vier kleine schilderijen die er te zien zijn. Wat op het eerste gezicht vier bijna egaal zwarte vlakken lijken, blijken eenmaal dichterbij gekomen landschappen in het allerdonkerste blauw. Tegen een horizon tekenen zich vormen af die, misschien door het bouwsel in de galerieruimte ernaast, weer doen denken aan bunkers. Dit is wat een militair gezien kan hebben als hij 's nachts in vijandelijk gebied gedropt werd.
De vraag is nu of De Bree die mooie balans tussen vermakelijk en verontrustend ook zal bereiken in het meer geabstraheerde vervolg dat hij aan zijn werk wil geven. Als je meteen ziet dat bijvoorbeeld een bom niet bruikbaar is, een tank niet zal schieten, dat het 'maar kunst' is, is het kijken ernaar natuurlijk lang niet zo eng. De 'bunkerbrug' in West gaat misschien wat te veel in het gebouw op om dreiging op te roepen. Maar vooral in de schilderijen lijkt De Bree ook voor de toekomst een portie onheil te beloven.

Lynne van Rhijn